
Tien vragen over voedselwetenschap beantwoord
In deze Q&A beantwoorden we tien vragen over wetenschappelijke integriteit in het algemeen en het hoe, wat, waar en waarom van voedselwetenschappen in het bijzonder.
Wil je een algemeen overzicht van het probleem? Ga dan naar de campagnepagina op onze website of lees onze Verkenning Wetenschappelijke Integriteit (PDF).
Wat is dat eigenlijk, integriteit? Heel kort: het goede doen terwijl niemand kijkt. En waarom is het zo belangrijk? Voedselwetenschappers zijn heel invloedrijk als het gaat om maatregelen voor de volksgezondheid of het goed- of afkeuren van al dan niet schadelijke stoffen. De Nederlandse Academie voor Voedselwetenschap (NAV) benadrukt dan ook dat hun leden moeten uitgaan van ‘wetenschappelijke consensus zoals gehanteerd in de voedingsaanbevelingen van nationale en internationale gezondheidsautoriteiten (Gezondheidsraad, EFSA, WHO).’ Als wetenschappers in deze raden niet onafhankelijk zijn vanwege banden met de voedselindustrie, dreigt die consensus dus beïnvloed te worden door de industrie en worden niet onze belangen, maar die van de industrie behartigd. Daarnaast ondergraaft dit ook nog eens het vertrouwen in de voedselwetenschap.
Wetenschap wordt gebruikt om beleid van overheden te onderbouwen. ‘Doe onderzoek dat wetenschappelijk en/of maatschappelijk van betekenis kan zijn’ stelt de Nederlandse Gedragscode Wetenschappelijk Integriteit. Dat hoort dus niet alleen onderzoek te zijn dat voldoet aan methodologisch wetenschappelijke eisen, maar dat ook de maatschappij dient en niet automatisch de status quo onderschrijft en de agro- en voedselindustrie helpt.
Wij burgers zijn afhankelijk van wetenschappelijke kennis en moeten wetenschappers kunnen vertrouwen. Op social media gaat een hoop pseudowetenschappelijke onzin de ronde over voedsel dat schadelijk kan uitpakken, maar we hebben over het algemeen vertrouwen in wetenschappers. Daarom is het des te schadelijker als wetenschappers waarop we vertrouwen dat vertrouwen beschamen.
Dat is een grote misvatting die je vaak hoort langskomen. Om de drie jaar brengt het Rathenau-instituut in kaart hoe het is gesteld met het vertrouwen van Nederlandse in de wetenschap. Vertrouwen in de wetenschap is vrij hoog: een 7,4, zo was de meting in 2021 door het Rathenau Instituut (in 2018 was dit een 7,1 en ook in 2015 en 2012 was dit ruim een 7). Mensen die vaker in aanraking komen met wetenschap, bijvoorbeeld door erover te lezen, hebben meer vertrouwen in de wetenschap. En ook mensen met meer kennis van wetenschap, hebben meer vertrouwen in de wetenschap.
In 2018 heeft het instituut ook bekeken hoe het gesteld was met de mening over onderzoek en bedrijven en overheid. Het merendeel van de Nederlanders denkt dat wetenschappers objectief en onafhankelijk werken (66%). Maar twijfel over integriteit van wetenschappers stijgt zodra wetenschappers onderzoek doen voor overheid en bedrijven; een deel van de Nederlanders denkt dat wetenschappers de resultaten aanpassen aan de wensen van de overheid (34%) of aan wat het bedrijf (41%) wil en rond de 60% denkt dat overheid en bedrijven ongewenste resultaten zullen proberen tegen te houden. Dus het vertrouwen neemt niet af, maar onderzoekers moeten zich er wel van bewust zijn dat samenwerking met overheid en industrie het gevoel van vertrouwen bij het publiek kan ondermijnen.
Wetenschap bestaat bij de gratie van twijfel: het steeds kritisch bevragen en wetenschappelijk toetsen van de huidige staat van kennis. Stappen vooruit en nieuwe inzichten zijn vaak klein en bescheiden en bouwen voort op eerder onderzoek. Taai en complex werk dus.
Kennis wordt systematische wijze verzameld. Systematisch wil zeggen: betrouwbaar onderzoek dat van te voren opgestelde criteria toetst met behulp van betrouwbare analyse-instrumenten.
Resultaten en conclusies worden met de nodige bescheidenheid gebracht, want volledige zekerheid bestaat niet in wetenschap. Zo zijn verbanden (twee zaken komen tegelijkertijd voor) nog geen oorzaak-gevolg-relaties.
Dat wil niet zeggen dat wetenschap ook maar een mening is, maar wetenschappelijke kennis staat net zolang vast totdat er nieuwe kennis wordt opgedaan die deze weer uitbreidt, nuanceert of ontkracht.
We hebben allemaal theorieën, maar wat maakt een theorie tot een wetenschappelijke theorie? Kort gezegd: als die gefalsificeerd kan worden. Dat wil zeggen dat wetenschappelijke uitspraken gecheckt moeten kunnen worden op waarheid. De ene onderzoeker moet het experiment van de andere onderzoeker kunnen overdoen (repliceren) om de theorie te toetsen. En zo groeit wetenschappelijke kennis verder.
We kennen allemaal Newton, Darwin en Curie, tot de verbeeldingsprekende onderzoekers die leven (en soms zelfs sterven) voor de wetenschap, maar wetenschappelijke doorbraken zijn niet het werk van individuen, maar van de hele wetenschappelijke gemeenschap. Vaak werken wetenschappers in teams, wetenschap bouwt voort op bestaande kennis en peer review is niet voor niets staande praktijk. Peer review wil zeggen dat studies, voorafgaand aan publicatie, worden voorgelegd aan collega-experts om te zien of deze logisch in elkaar steekt en er geen fouten in de data of methode zijn gemaakt.
Je kunt grofweg onderscheid maken tussen food science en nutritional science, dit zijn wat lastig te vertalen vakgebieden; food science is een multidisciplinaire studie naar voedsel, die gebruik maakt van biologie, scheikunde, voedselengineering en andere gebieden, terwijl nutritional science de effecten van voedselconsumptie op de stofwisseling, gezondheid en immuunsysteem in de bevolking onderzoekt. Wageningen University & Research, wereldwijd een toonaangevende universiteit op het gebied van voedselwetenschap, biedt bijvoorbeeld een bachelor Food Technology aan en heeft ook een leerstoel Human Nutrition and Health. Experts als professor Marion Nestle zien food science als het verlengde van de voedselindustrie, terwijl nutrional science juist tegenovergestelde belangen heeft (namelijk de volksgezondheid). Beide onderzoeksgebieden worden echter regelmatig voor het karretje gespannen van de industrie: zo laten diëtisten zich regelmatig sponsoren door de voedselindustrie en springen voedseltechnologen van de WUR op de bres voor hoogbewerkt voedsel.
Food science kwam op aan het begin van de twintigste eeuw samen met de groeiende voedselindustrie. Aan het begin van de twintigste eeuw werden vitaminen en mineralen ontdekt, waar de voedsel- en farmaceutische industrie direct veel interesse in hadden. Na de Tweede Wereldoorlog tuigden Amerikaanse voedselproducenten als Quaker Oats en Kraft en Nestlé en Unilever in Europa onderzoeksinstituten op om nutriënten te onderzoeken.
In de jaren vijftig kwam er steeds meer bewerkte eten in de winkelschappen, iets wat in de negentiende eeuw nog nauwelijks bestond. Voedselwetenschap ondersteunde de industrie in haar zoektocht naar verschillende manieren van bewerking van voedsel. Sindsdien verschoof de aandacht verder naar onderzoek voor commerciële belangen. Wetenschap moet direct wat opleveren voor bedrijven. Deze tendens zien we niet alleen bij R&D-afdelingen bij bedrijven zelf, maar ook bij onderzoek in het hoger onderwijs.
In de voedingswetenschap is het vaak lastiger harde conclusies te trekken dan in andere onderzoeksgebieden. In de farmaceutische industrie wordt er regelmatig gebruik gemaakt van een gerandomiseerd, gecontroleerd experiment bijvoorbeeld: deelnemers worden in twee willekeurige groepen verdeeld. De ene groep krijgt het medicijn en de andere groep krijgt dit niet, maar een placebo. Zowel onderzoekers als deelnemers weten niet in welke groep wie zit (een dubbel blind experiment) om de uitkomsten niet (onbewust) te beïnvloeden. Maar een dergelijk onderzoek is lastig uit te voeren in de voedselwetenschap. ‘Dubbel blind’ is vaak niet mogelijk, want deelnemers weten vrijwel altijd of ze iets wel of niet consumeren. De effecten van voedingsmiddelen worden vaak pas na jaren zichtbaar en het getuigt niet van een ethische houding mensen jarenlang zo te voeden en in een lab op te sluiten.
Ook is het lastig met zekerheid te zeggen of bepaalde voedingsmiddelen ten grondslag liggen aan veranderingen in bijvoorbeeld gezondheid. Er zijn zo veel aspecten (variabelen) die inwerken op onze gezondheid, dat het effect van één voedingsmiddel lastig te isoleren valt. Daarom is het zaak op je hoede te zijn als er ronkende persberichten over onderzoeken verschijnen naar bijvoorbeeld superfoods die allerlei gezondheidsclaims doen (granaatappel of avocado). Het gaat dan eerder over marketingonderzoek dan wetenschap. Check in dat geval ook altijd de financier van het onderzoek.
Dat wil echter niet zeggen dat voedselonderzoek niet uit te voeren zou zijn. Er zijn verschillende methoden om bijvoorbeeld voedingsrichtlijnen vast te stellen. Er wordt gebruik gemaakt van verschillende onderzoekswijzen en studies waarvan de conclusies overeenkomen om de betrouwbaarheid te verhogen. We spreken dan van wetenschappelijke consensus: hoe meer resultaten van onderzoeken overeenstemmen, hoe groter de kans dat de conclusies kloppen. Deze consensus is er op internationaal niveau als de meerderheid van wetenschappers het met elkaar eens is over de interpretatie van onderzoek.
Voorbeelden van methodes in het voedselonderzoek:
- Experiment: zoals bij de vraag hiervoor besproken. Moeilijk uit te voeren, maar de uitkomsten geven wel sterke bewijzen voor een oorzaak-gevolgrelatie. Erg betrouwbaar dus, mits er genoeg deelnemers zijn.
- Onderzoek op proefdieren of in een reageerbuis: de uitkomsten zijn niet direct op mensen toepasbaar, maar geven wel indicaties voor vervolgonderzoek.
- Meta-analyse of systematische review: meerdere al bestaande onderzoeken worden verzameld en (statistisch) met elkaar vergeleken.
- Observaties: vaak grote bevolkingsgroepen worden (over langere tijd) gevolgd. Bij een experiment bepalen de onderzoekers wat er gebeurt (één groep krijgt de interventie, zoals een voedingsmiddel, de andere niet). Bij observatie-onderzoek is dit niet het geval, maar door grote groepen te volgen over een langere periode, zijn er toch oorzaak-gevolg-relaties te bepalen.
Voorbeeld van een observatie onderzoek: het Franse instituut Inserm heeft met andere partners het langlopende NutriNet-Santé onderzoek opgezet om het verband tussen voeding en gezondheid te onderzoeken waarbij cohorten door de tijd gevolgd worden. Een cohort is een groep mensen die gevolgd wordt door de tijd heen. Deze observationele cohort studie is in 2009 van start gegaan waar meer dan 500.000 mensen aan meedoen.
Door de uitkomsten van verschillende onderzoeken met elkaar te combineren, is het mogelijk om bijvoorbeeld gezondheidsrichtlijnen te formuleren.
Let op: pseudowetenschap is géén wetenschap! Niet alles wat wetenschap lijkt, is het ook. Kritisch denken en ‘doe je eigen onderzoek’, zoals nu vaak op social media wordt gepromoot als het gaat om voedsel, is iets anders dan wetenschap. Op de website PubMed, waar allerlei betrouwbare maar ook onbetrouwbare onderzoeken te vinden zijn, is het fijn shoppen in wetenschappelijke en minder-wetenschappelijke studies om je eigen gelijk bevestigd te zien. Maar zoals we hebben gezien, is wetenschappelijke consensus van belang, oftewel: we mogen uit één enkele studie nog geen definitieve conclusies trekken. Vaak is er ook methodologisch wat mis met deze studies: grafieken die niet kloppen of studies die niet peer reviewed zijn. Wetenschap is zelden hapklaar en eenvoudig. Als een onderzoek wel zo wordt gepresenteerd heb je waarschijnlijk te maken met pseudowetenschap of marketing.
De aandacht van wetenschappelijke integriteitsexperts gaat vooral uit naar transparantie over verstrengeling van financiële belangen en daaruit voortvloeiende vooringenomenheid, maar er gaan stemmen op om ook niet-financiële belangen verplicht te moeten melden, zoals politieke, religieuze of zelfs een voedsel-overtuiging. Meestal zijn die stemmen van de industrie afkomstig. Moet je melden dat je vegan bent of juist vleeseter, geheelonthouder of wel van een borrel houdt als voedselonderzoeker? Moeten we dat ook doen als ngo, zoals bij Foodwatch?
Dit argument wordt ook wel de 'white hat bias' genoemd: onderzoek dat gedaan wordt om ideologische doelen na te streven. Maar onderzoeker Lisa Bero noemt dit op haar beurt een ‘red herring’ drogreden: een afleidingsmanoeuvre van de industrie. Zij zegt: niet alles is belangenverstrengeling, persoonlijke overtuigingen kunnen niet op gelijke voet geplaatst worden met financiële belangen.
Wetenschapper Naomi Oreskes legt in haar boek Why trust science? de nadruk op de wetenschap als diverse gemeenschap van onderzoekers. Inderdaad, iedereen heeft bepaalde overtuigingen en ideeën. Dit verstrekt de wetenschap als geheel alleen maar. Juist omdat iedereen bepaalde overtuigingen kent, wetenschappers zijn immers ook mensen, zullen de verschillende perspectieven tot betere wetenschap leiden, stelt zij. Maar moet dit dan expliciet gemeld worden in artikelen bijvoorbeeld, zoals ook financiële banden gemeld moeten worden?
Nee, zegt ook voedselwetenschapper en integriteitsexpert Marion Nestle. Zij ziet een duidelijk onderscheid tussen persoonlijke overtuigingen en financiële belangenverstrengeling. Zij ziet net als Bero het verwijt van vooringenomenheid op basis van interesse, politieke ideeën en dieetvoorkeuren toch vooral als stok om mee te slaan door de industrie. Alle wetenschappers hebben overtuigingen, hier valt niet aan te ontkomen, maar bijna allemaal willen ze goede wetenschappers zijn en worden ze getraind in methodologie, stelt professor Nestle, maar niet alle wetenschappers worden gesponsord door de (voedsel)industrie. En hier dient wel degelijk transparant over gerapporteerd te worden, want dit beïnvloedt consistent het type onderzoek dat gedaan wordt: industrie sponsort voornamelijk toegepast onderzoek dat commerciële belangen dient. En de kans is groot dat de resultaten voordelig zijn voor de sponsor. Persoonlijke overtuigingen zijn onontkoombaar, maar ook onvoorspelbaar in hoe ze onderzoek zouden kunnen beïnvloeden, maar sponsoring door de industrie doet dat wel, zoals talloze voorbeelden laten zien.
Orsekes gaat nog een stap verder. In die gemeenschap van wetenschappers is het niet alleen heel menselijk om overtuigingen te hebben, de diversiteit van al die overtuigingen zorgt ook nog eens voor meer objectiviteit (en niet minder!). Zo wordt een onderwerp van alle kanten belicht en worden er wetenschappelijke discussies gevoerd die onderzoek alleen maar goed doen. Hoe opener en democratischer een wetenschappelijke omgeving is, hoe meer garanties dat de verschillende perspectieven op vruchtbare aarde landen. Onderzoek met winstoogmerk is daarentegen in tegenspraak met de zoektocht naar kennis van wetenschappers. ‘A community with diverse values is more likely to identify and challenge prejudicial beliefs in or masquerading as scientific theory,’ zegt Oreskes en ze zegt ook ‘science as a whole can be objective even when individual scientists are not.’ Orsekes benadrukt dat wetenschappers getraind zijn als gemeenschap om ons van wetenschappelijke kennis te voorzien: ‘without trust in experts society would come to a standstill. Scientists are our designated experts studying the world.’
Dat betekent niet dat er niet kritisch gekeken moet worden naar wetenschappers, bijvoorbeeld in het geval van externe financiering of als wetenschappers buiten hun expertise uitspraken doen. Belangrijk is dat de gemeenschap elkaar kritisch onder de loep neemt: door peer review, conferenties en discussies in artikelen bijvoorbeeld. Dit is bij uitstek niet wat de industrie voorstaat. Die ondermijnt dit vooral. Door twijfel te zaaien over wetenschappelijke consensus weten ze niet alleen zand in de ogen van het publiek te strooien, maar dwingen ze wetenschappers ook in het defensief. Wetenschappers kunnen dan de neiging hebben geen kritiek meer toe te laten en een harnas op te trekken. Dubbel schadelijk dus, die tactieken van de industrie.
Onderzoek bestaat uit verschillende stappen en elke stap kan beïnvloed worden:
• De onderzoeksvraag/thema
• Het onderzoeksontwerp
• Methoden
• De uitvoer
• Rapportage
Dus bij elke stap in het onderzoeksproces, waar als het goed is over gerapporteerd is in het desbetreffende artikel, kun je je afvragen of er integer gehandeld is.
Stel jezelf tijdens het lezen van voedselonderzoek de volgende vragen:
Wat is de bron? Heb je een artikel uit een wetenschappelijk tijdschrift zoals the British Medical Journal, PlosOne of The American Journal of Medicine? Dan is de kans groter dat de wetenschappelijke integriteitsregels gevolgd zijn. Wetenschappelijke tijdschriften publiceren hun wetenschappelijke integriteitsregels op hun website en stellen peer review en vaak ook het melden van belangenverstrengeling verplicht. Andere kranten en tijdschriften hebben die regels over wetenschappelijke integriteit vaak niet en dat zie je dan ook terug in de koppen (‘een paar glazen wijn toch gezond?’, ‘eet deze vijf voedingsproducten voor een langer leven’). Het wil niet altijd zeggen dat artikelen niet kloppen, maar ronkende persberichten dienen wel te worden gewantrouwd. Vaak is het dan geen wetenschap, maar marketing. Of de auteurs hebben precies datgene uit een onderzoek weten te pikken wat de verkoopcijfers van hun blad ook weer opstuwen. Beter dus om het originele onderzoek te lezen als het lukt. Vaak zegt de samenvatting van zo’n onderzoek al heel wat.
Wie heeft het onderzoek gefinancierd? Extern gefinancierd onderzoek hoeft niet per se onbetrouwbaar zijn, maar moet wel extra kritisch onder de loep genomen worden. Zelfs als er niks mis is met de methoden, is het goed om te kijken naar de formulering van de onderzoeksvraag en de manier waarop de resultaten gepresenteerd worden. Hier gaat het vaak mis bij externe financiers uit de voedselindustrie. Vraag jezelf af: is dit wetenschap of marketing?
Is er sprake van belangenverstrengeling? Wetenschappelijke tijdschriften hebben vaak het beleid dat hun auteurs belangenverstrengeling moeten melden in hun artikel, maar dat gebeurt niet altijd. Soms goed om zelf nog even te googlen of op LinkedIn te kijken wat een auteur van een artikel allemaal nog meer onderneemt voor werk.
Is er meer onderzoek dat de conclusies bevestigt? Een enkel betrouwbaar onderzoek kan al best veel zeggen, maar beter nog: méérdere onderzoeken die de conclusies bevestigen. Bij voedselonderzoek is wetenschappelijke consensus van groot belang, juist omdat het zo lastig is om goed betrouwbaar onderzoek te doen. Hoe meer verschillende wetenschappers een bevinding bevestigen, hoe groter de kans dat die bevindingen ook kloppen.
Hoe betrouwbaar is de methodologie? Een experiment kan veel zeggen over oorzaak-gevolg relaties, maar niet als deze is gedaan met een klein groepje (zo werd in het negentiende-eeuwse Amerika in twijfel getrokken of jonge vrouwen wel tegen het hoger onderwijs waren opgewassen. Zij zouden hier geen energie voor hebben door hun energieslurpend voortplantingssysteem. Deze conclusie werd op basis van onderzoek met negen vrouwen getrokken, we bedoelen maar).